HOOFDSTUK 2

BRULLENDE LEEUWEN ZOEKEN EEN PROOI

Het leven lacht Lizzy toe. Ze is vijftien jaar, een middelbare scholiere die uit al haar kleren groeit. Ze leert hoe ze zich sierlijk moet bewegen op de waterski's, ze zwemt graag, zeilt en is een fanatiek handbalster.

Ze is niet alleen een dromer, maar ook een denker geworden. Vlak voordat ze naar de middelbare school vertrok zei de meester dat ze vast en zeker een goede filosoof zou worden.

Lizzy verzamelt zoveel mogelijk informatie over filosofie want ze houdt van vragen stellen, onderwerpen van verschillende kanten bekijken en discussies voeren.

Het leven zelf kan haar nu wel toelachen, toch boeit het haar niet meer zo wat ze in de toekomst wel of niet kan worden. Eerst maar eens wegkomen uit het ouderlijk huis.

 

Opstandig fietst Lizzy de trappers bijna van haar fiets. Ze racet van school naar huis en is woedend op alles en iedereen. Tranen van onmacht stromen over haar wangen terwijl ze niet eens goed beseft waarom ze zo verdrietig is.

'Rotschool, rotleraren, rotrector, rotfiets, rothuis, rotvader, rot ikzelf, rot mijn naam! Sorry, Heer God, het spijt me. Ik vind alles ook zo erg.' Alles wat ze meemaakt vertelt ze aan Hem. Ze gelooft dat Hij altijd naar haar luistert en al haar geheimen kent. Ze hebben het goed samen.

'Eigenlijk hoef ik U niets te zeggen, U weet toch alles al.' Toch helpt het om alles uit te spreken wat haar dwars zit. Ze merkt dat het verdriet er minder door wordt, het troost haar.

'Je krijgt mij toch niet te pakken pestduivel, want God en ik hebben samen een bondje. Ik weet zeker dat Hij sterker is dan jij!' roept ze fietsend voor zich uit.

Voor de zoveelste keer hoorde ze vanmiddag op school dat ze veel beter kan presteren.

'Je hebt een prima stel hersens Lizzy,' zei haar klassenleraar. 'Daar is niets mee aan de hand, dus wat doen we daar aan?'

Een goede vraag. Tja, wat kan ze bedenken?

 

Niemand weet dat ze gisteren een gesprek heeft gehad met de rector, die altijd zo vriendelijk glimlacht. Nadat ze alle moed bijeengeraapt heeft, klopt ze op de deur van zijn spreekkamer. Hij nodigt haar uit om te gaan zitten en vraagt in welke klas ze zit en hoe ze heet.

'Lizzy, meneer.'

'Wat kan ik voor je doen, Lizzy?'

Ze vertelt hem dat haar vader al jarenlang zijn handen niet kan thuishouden, erger nog, en ze is het spuugzat!'

'Wat bedoel je met erger, Lizzy?' vraagt de rector.

Ineens durft ze alles tegen hem te zeggen. Dat komt mede door wat de directeur aan het begin van het schooljaar heeft uitgelegd. 'Een rector, jongens en meisjes, is een vertrouwenspersoon die nooit iets aan een ander mag doorvertellen. Dit heet zwijgplicht. Toch hoort ze tijdens het gesprek met de rector ook een andere stem in haar hoofd die haar vertelt dat ze haar vader zit te verraden. Ze vindt dat erg voor hem en voelt zich zo schuldig dat ze ophoudt met praten.

'Ik luister' zegt de rector, 'maar kom eens met wat concretere voorbeelden.'